“Ik houd er niet van om etiketten te plakken op mensen”, of, “Ik wil mensen niet in hokjes stoppen!”. Dat zijn reacties die ik wel eens hoor als ik met mensen praat over cliënten met persoonlijkheidsproblematiek. Want men is huiverig om mensen te stigmatiseren. Genoemde reacties zijn zeker begrijpelijk, want de psychiatrie heeft historisch een bepaalde reputatie als het gaat om het labelen van mensen. De afkeer om etiketten te plakken heeft dus goede gronden. Het is zeker niet mijn bedoeling om aan welke vorm van stigmatisering dan ook bij te dragen. Toch is kennis van persoonlijkheidsstructuren waardevol voor coaches.
Allereerst helpt kennis van persoonlijkheidsstructuren, zoals bijvoorbeeld borderline en narcisme, om sneller te signaleren wat er aan de hand kan zijn met een cliënt. Je kunt dan bepaald gedrag beter plaatsen. Maar het is altijd een hypothese die gedrag kan verklaren. En die hypothese moet getoetst worden, want je weet het niet zeker. Het is dus belangrijk om niet je nieuwsgierigheid te verliezen. En je wel steeds af te vragen: waarom zou deze cliënt nu zo doen?
Ten tweede is het belangrijk genuanceerd om te gaan met kennis van persoonlijkheidsstructuren. Er is sprake van een continuüm. Ik spreek dus liever voorzichtig van ‘iemand lijkt trekken van de borderline persoonlijkheid te vertonen’, dan dat ik iemand het etiket ‘borderliner’ opplak.
Ten derde helpt het te begrijpen waarom iemand (steeds weer) in de problemen komt in persoonlijke relaties of in de samenwerking met collega’s. Een voorbeeld: mensen met trekken van een borderline grondstructuur kunnen de neiging hebben om zwart-wit te denken. Dat maakt dat ik op mijn hoede ben bij signalen van: je bent voor me of je bent tegen me. En als ik merk dat dit zwart-wit denken ook leidt tot splitsingen in een team, waarbij er sprake is van voor- en tegenstanders, helpt kennis van psychopathologie mij om mijn interventies te bepalen.
Ten vierde is inzicht in de achtergronden van persoonlijkheidsstructuren en bepaald gedrag, zoals onveilige hechting en wellicht een traumatische context, essentieel om niet gemakzuchtig met labels te strooien. Het is een reden om diepgaand compassie te krijgen met ieders strijd om het bestaan.
Tot slot kan het voor de cliënt zelf een enorme opluchting zijn om te begrijpen waarom hij of zij steeds weer in negatieve patronen met anderen terecht komt. Een cliënt kan inzicht krijgen in zichzelf door uitleg van zijn of haar gedrag en mogelijke persoonlijkheidsstructuur. Niet om daarmee te kunnen zeggen: ‘Zo ben ik nu eenmaal’, maar wel om met mildheid naar zichzelf te gaan kijken, en als startpunt voor verandering.
Een belangrijke leidraad is daarbij voor mij compassie met de achtergrond van waarom we doen zoals we doen. Deze compassie ontleen ik o.a. aan drie stromingen die mij beïnvloed hebben. Het werk van Fonagy en Bateman over mentaliseren heeft me het belang van onze hechtingsgeschiedenis en de gevolgen voor ons (soms falend) mentaliserend vermogen doen beseffen. De inzichten en de benadering van Janina Fisher rondom trauma sluiten hier naadloos op aan. Zij geeft blijk van een diepgaand respect voor de redenen van de overlevingsmechanismen van mensen met trauma. En als laatste heeft Voice Dialogue mij geleerd dat alle kanten in ons het beste met ons voorhebben, ook al hebben we soms last van ze.